Psalm 119
Strofe 145-152 en vers 169-176

De eerste strofe, uit psalm 119, die we vandaag hebben gelezen, begint met de hebreeuwse letter Kof, na de strofe van de Tsade, waarbij de psalmdichter de tsadiek voor ogen had, de rechtvaardige, ofwel degene, die intens en hartstochtelijk ijvert voor de rechtvaardigheid. De letter Kof betekent heilig, naar het woord Kadosh.


In deze strofe, de Kof strofe, breekt bij de psalmdichter het besef door, dat je rechtvaardigheid niet zelf bereikt door eigen ijver, maar dat het je gegeven wordt door God. Zoals de tsadiek Saulus, die zo ijverde voor de rechtvaardigheid, dat hij de christenen veroordeeld en dood wilde, maar gegrepen werd door Jezus’ woorden: Waarom vervolg je mij?

We kunnen Saulus zien zitten, in totale blindheid, 3 dagen lang in een stille kamer in Damascus, terwijl hij deze woorden bidt. Hij dacht een tsadiek te zijn, daarom was hij zo vervuld van haat tegen de christenen, zij, die meenden te mogen geloven in onverdiende genade. Maar in die uren van gebed komt Saulus erachter, dat de eigenlijke haat tegen hemzelf gericht was, immers, de tsadiek, die hij zo graag zou willen zijn, zou hij zelf nooit worden. Dat hij in zijn worsteling om op eigen kracht volmaakt te worden de vernieling en vernietiging in zou gaan. Saulus’ proces van heiliging maakte hem tot de gezondene, de apostel Paulus, die als geen ander de genadeboodschap van God verkondigde.

Dit gebed in psalm 119 is een worsteling met God tegen jezelf. Tegen de diepe weerstand in jezelf, dat je de gerechtigheid niet in je hebt, maar in onverdiende genade cadeau moet krijgen. Ik roep met heel mijn hart: antwoord mij, Heer! Red mij! Op uw woord stel ik mijn hoop!

Ook in deze strofe komt het wezen van de Thora naar voren, zoals deze in de psalm voortdurend wordt bezongen: als een geschenk van God om als geliefde en bevrijde mensen te leven. De Thora als Tenach, de hele Bijbel, het Woord Gods, dat ons tot leven roept, en ons steeds weer opnieuw weer tot het leven roept, al zijn onze dagen donker. Zelfs in de diepste en ellendigste momenten, legt Zijn woord het verlangen in ons om te leven, in leven te blijven. En te roepen, te blijven roepen om God.

De laatste strofe is de strofe van de laatste letter van het hebreeuwse alfabet, de tav. Deze letter staat symbool voor de waarheid. Ze begint eveneens met een roep naar God. Laat mijn hartenkreet U bereiken, Heer, laat mijn smeekbede tot U doordringen…… De waarheid zie je vaak pas aan het eind:

Zonder de Thora, zijn we verloren. Zonder de Thora, Gods liefde voor ons, raken we verstrikt in onze zoektocht naar erkenning en genegenheid. Zonder de Thora, Gods daden van bevrijding en verlossing, worden we geketend door wetten en machthebbers van elke soort, onze zorgen, onze lusten en lasten, om vervolgens ook anderen gevangen te zetten. Daarom eindigt deze allerlangste psalm met het besef van de psalmdichter, dat hij ronddwaalt als een verloren schaap. En dat hij niet terecht komt, als God hem niet zoekt. Dat hij door God gevonden wil worden, omdat hij naar Hem verlangt. Aan het eind ziet hij de waarheid, dat de Thora van God de enige begaanbare weg is.

Het zijn net mensen, die psalmdichters. Mensen van vlees en bloed, in al hun aardse beperkingen. Ze tonen zich aan God en daarmee ook aan ons met heel hun hebben en houden. Hun eerlijkheid, zwakheid en vertwijfeling, hun opstandigheid en hun geloof, ze zijn ons geschonken om zelf ook zo met God, met de Thora te leven.