Psalm 123
Wat gebeurt er als iemand je “min-acht” of op je “neerkijkt”? De woorden maken het maar al te duidelijk. Er ontstaat afstand, iemand maakt zichzelf groter door jou kleiner te maken. Het gebeurt maar al te vaak, in schoolklassen en bedrijfskantines, in de politiek en helaas ook in de gemeente. Het gebeurde ook met het Joodse volk in ballingschap, het was de situatie van de teruggekeerde Joden in Jeruzalem. Er werd op ze neer gekeken. Gevestigde lieden om ze heen dreven vanuit hun comfortabele positie de spot met ze. In die omstandigheden werd Psalm 123 gezongen.
Als er op je neergekeken wordt, dan kun je daar verschillend mee omgaan. Je kunt jezelf nog kleiner maken, je terugtrekken in je eigen wereldje. Je kunt ook boos worden, om je heen gaan slaan, anderen klein of kapot maken. Het zijn reacties die we helaas maar al te vaak zien. Ze helpen je uiteindelijk niet, ze brengen schade toe aan jezelf en aan de mensen om je heen. Psalm 123 laat een andere manier zien. Een manier die vraagt om vertrouwen en volharding. Maar een manier die maakt dat je weg weer omhoog gaat.
Het is ook een weg die je niet alleen gaat. Psalm 123 begint met een enkele zanger die tot God uitroept: “Tot U sla ik mijn ogen op”. Maar in het volgende vers sluit al een grotere groep zich daarbij aan: “zo zijn onze ogen gericht op de Heer, onze God”. God die hier trouwens zowel met een mannelijke als een vrouwelijke baas wordt vergeleken. Daarna wordt er samen verder gebeden: “Wees ons genadig, Heer.”
We zijn die omslag van individu naar gemeenschap vaker in de Psalmen tegen gekomen. Het belang daarvan moeten we niet onderschatten. De Psalmen laten ons zo zien hoe er ruimte ontstaat om aan anderen te denken als we tot God te bidden. Maar ze laten ons ook zien hoe het gezamenlijk gebed krachtiger is. Want dat is wat hier gebeurt. Het herhaalde “wees ons genadig” in vers 4 klinkt veel sterker dat het opheffen van de ogen in vers 1. Door tegen elkaar uit te spreken dat we onze ogen richten op God krijgen we de volharding om het vol te houden “tot God genadig zal zijn.”
Het woord dat hier met genade wordt vertaald betekent: je naar iemand toe buigen, de afstand verkleinen. Door een poëtisch spel met woorden maakt de Psalmist ons iets duidelijk. God woont hoog in de hemel maar buigt zich naar ons toe, Hij komt dichter bij. De anonieme spotters zijn hoog-moedig, verheffen zichzelf en tonen min-achting voor anderen. Ze maken zichzelf groot, ze maken ons klein, ze vergroten de afstand.
God is compleet anders: die is groot, maar verkleint de afstand tot ons. Hij verkleint, eeuwen nadat deze Psalm voor het eerst is gezongen, de afstand zozeer dat Hij in Jezus onder ons komt wonen. Om mensen die vernederd worden weer rechtop te laten staan. Om zelf staande te blijven onder spottende woorden. Om tot het eind toe zijn ogen te richten op zijn hemelse Vader.
De ogen blijven richten op God. Dat is de manier waarop Psalm 123 omgaat met minachting en spot. Jezelf niet nog kleiner maken, maar je uitstrekken naar God. Niet in boosheid anderen onder handen nemen, maar blijven kijken naar Gods hand. Dat vraagt om vertrouwen, om volharding. Het is niet de makkelijkste weg. Maar het wel een weg waarlangs je kunt groeien in vertrouwen en respect. Het is een weg die omhoog leidt. Psalm 123 is niet voor niets een van de Psalmen van de Opgang.