Psalm 131 lees ik in zijn geheel.

Als we de stoere en harde krijgsheren van deze tijd voor ogen nemen, dan is het laatste waar je aan denkt, dat ze ooit een kind waren, dat geborgenheid zocht bij moeder. Ze zijn gehard door de tijd, niets ontziend en vooral gericht op hun verworven aanzien en macht.


De psalm van vandaag wordt ook toegeschreven aan een krijgsheer. Koning David heeft alles gezien in zijn leven. Gevochten en gedood, intriges gesmeed en op zijn beurt intriges overleefd. Gevreeën met een heel harem, banketten gehouden, maar ook intense ontberingen en doodsangsten gekend. Kortom, hij heeft geleefd! Maar in dit prachtige kleinood in de serie pelgrimspsalmen geeft hij woorden aan de betrekkelijkheid van al dat menselijk streven om alles mee te maken, om onoverwinnelijk te zijn en steeds meer te willen in het leven.

Hij is op het punt gekomen dat hij heeft geleerd af te zien van zijn trots en streberigheid. De Engelse baptistenpredikant Charles Spurgeon schijnt van Psalm 131 gezegd te hebben dat het een van de kortste psalmen is om te lezen, maar een van de langste om te leren. Maurits Oldenhuijs noemt dat op zijn site ‘Onderweg’ ophouden met grote verhalen en misplaatste trots. Die weg doet pijn, maar het is de enige weg die kan leiden tot een waarachtig nieuw begin. Het is namelijk een weg waarin je niet alleen maar iets verliest, maar vooral iets wint. Een nieuw besef van de echte verhoudingen in het leven, een nieuw besef van God, schrijft hij.

De psalm raakt aan het Bijbelse getuigenis dat we Gods kinderen zijn. God wordt meermalen in het Oude Testament beschreven als Degene die zijn volk draagt, in de armen neemt. Jezus heeft dat indringend beaamd in zijn uitspraak, dat wie niet wordt als een kind, het Koninkrijk Gods niet kan binnen gaan. Hoeveel preken zijn er niet gewijd aan wat dat betekent, worden als een kind?

Deze psalm geeft ons daar een beeld bij. Dat van een gespeend kind, dat stil zit op de arm van de moeder. Als we oppervlakkig kijken, zien we vooral een afhankelijk kind, dat troost vindt bij de moeder. Maar dat wordt hier niet bedoeld. Een gespeend kind heeft immers de borst niet meer nodig, noch voor voedsel, noch voor troost. Het hoeft niet bij elke kik de borst aangereikt te krijgen. Het heeft tot op zekere hoogte geleerd zichzelf te voeden en te troosten. De betrouwbare nabijheid van moeder is voldoende om dat zelf te kunnen. Zo, heb ik, zegt David, mijn ziel tot rust gebracht, niet door haar telkens even te voeden, niet gisteren, zioals eergisteren, maar in een lang proces van leren en groeien.

Worden als een kind in Bijbelse zin is dus eigenlijk juist volwassen worden. Niet meer al onze behoeften te hoeven laten bevredigen, niet meer onszelf groter maken en opblazen om onze onzekerheden te overschreeuwen. Niet meer onze geloofsregels rondbazuinen en neerkijken op anderen, die dat niet hebben. Niet meer opgejaagd worden door allerlei innerlijke ambities. Dat volwassen worden kan niemand anders dan wij zelf, door de moeilijke en pijnlijke ervaringen van het leven heen, maar wel in de betrouwbare nabijheid van God, die ons liefheeft zoals we zijn. In die volwassen staat, als een kind, kunnen we met liefde en mildheid kijken naar onszelf en anderen. Het is een gerijpt geloofsleven, dat alleen de pelgrim verstaat.

In de tijd van de ballingschap en daarna is deze psalm, net als de andere Pelgrimspsalmen in deze reeks, een psalm van de gemeenschap geworden, waarin ook wij als geloofsgemeenten worden aangemoedigd om door de pijnlijke ervaringen van het leven heen volwassen te worden en zo te blijven hopen op de Heer, tot in eeuwigheid.