Ik weet niet hoe het bij jou is, maar als ik de ontwikkeling van mijn geloofsleven in een grafiek zou tekenen, zou dat geen stabiele rechte lijn zijn. Eerder een berglandschap met pieken en dalen, met daartussen ook wel langere gelijkmatige plateau’s. Ik kan me bij tijd en wijle zowel identificeren met een zelfverzekerde Petrus als met een twijfelende Tomas. Geloven is net als het leven: op en neer, heen en weer, of, zoals de Duitsers het zo mooi zeggen: von himmelhoch jauchzend bis zum Tode betrübt.


Deze Psalm bestaat uit drie delen, waarin die op en neer gaande beweging expliciet zichtbaar is. In vers 1-6 het triomfantelijke deel vol rotsvast Godsvertrouwen dat niet stuk lijkt te kunnen (‘De Heer is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen? Bij de Heer is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn?’), een veel meer vertwijfeld en zoekend deel in vers 7-10 (‘Hoor mij, Heer, als ik tot u roep, wees genadig en antwoord mij. … Uw nabijheid, Heer, wil ik zoeken, verberg uw gelaat niet voor mij … verstoot mij niet, verlaat mij niet…’), en een slotdeel in vers 11-14, met een gebed om onderwijs en leiding, en het vinden van rust in het vastberaden wachten op de Heer.

Jaren geleden schreef de Oudtestamenticus Walter Brueggeman een lang artikel over de Psalmen, waarin hij de volgende drieslag toepaste op het hele Psalmboek: Oriëntatie – Desoriëntatie – Heroriëntatie. Die drieslag past precies bij deze Psalm. Het begint met een geloofsoriëntatie die vaste grond onder de voeten geeft en die je soms in een juichstemming brengt. Vast wel herkenbaar. Maar vervolgens vindt er desoriëntatie plaats: Is het echt zo? Waar is m’n basisvertrouwen gebleven? Waar is God gebleven? Ik zoek Hem, maar ik vind Hem niet. En ineens spreekt David in de verleden tijd: ‘U bent mij tot hulp geweest’ (9). Maar nu? Een woestijnachtige ervaring die je tastend en onzeker maakt. Ook vast wel herkenbaar. En dan vindt er, vanuit de desoriëntatie heroriëntatie plaats: de verwachting dat de goedheid van de Heer weer te zien zal zijn en de motivatie om te wachten op de Heer, zodat wat verleden tijd was geworden, weer toekomst wordt. Vanuit het gedenken – ‘U was mijn hulp’ – komt het verwachten ‘de goedheid van de Heer’ weer te zien.

Je kunt deze drie begrippen als geloofs- of levensfases opvatten. Als je nu in een fase van oriëntatie zit en je geloof stevig en vast is vandaag: verheug je en geniet ervan. Maar realiseer je tevens dat het veranderen kan. En dat het zeker niet vanzelf spreekt. Als je door wat voor omstandigheden ook, nu in een periode van desoriëntatie zit – je weet het niet allemaal meer precies en ervaart er ook weinig van – beschouw het niet als iets ongewoons of onbehoorlijks, maar als een mogelijkheid tot groei en nieuwe oriëntatie. God wil nieuwe wegen wijzen en op een nieuwe manier in je leven komen. Al gaat het zelden om een ‘quick fix’. Alle basisbegrippen in deze Psalm, verlangen, zoeken en wachten, impliceren tijd en geduld. Dat staat nogal haaks op onze consumptiecultuur, die helemaal is ingericht op snelle behoeftebevrediging. We willen niks missen, alles beleven, alles hebben. Dat vertaalt zich ook geestelijk: God moet ons gebed onmiddellijk verhoren; we willen zijn zegen nu en niet pas morgen. De Psalmen in het algemeen en deze Psalm in het bijzonder leren ons dat verlangen, zoeken en wachten, beloftevolle werkwoorden zijn. Geen snelle oplossingen die ook weer vervliegen, maar duurzame verworteling die kwaliteit, geloofskwaliteit bevat. Let op dat laatste vers: ‘Wacht op de Heer, wees dapper en vastberaden, ja, wacht op de Heer’. Een wachten als een verwachten, een gespannen uitzien naar. Een wachten ook dat je innerlijk versterkt: dóór dat wachten word je dapper en vastberaden. Dan is wachten geen verloren tijd. Wachten op God is gevulde tijd, tijd die ons vormt en rijpt.

En dan nog iets moois. In het spreken over God zit er halverwege de Psalm een omslag van ‘Hij’ naar ‘U’. In dat eerste, triomfantelijke gedeelte, spreekt David over God, in de derde persoon. Maar juist in dat tweede, zoekende en wachtende deel, wordt het een direct gebed tot God, in de eerste persoon. Hetzelfde zie je gebeuren in Psalm 23: ná het donkere dal wordt het ‘U’ in plaats van ‘Hij’. Zou dat niet betekenen dat we juist in het dal, in de woestijn, in de perioden van desoriëntatie, de Here God meer intiemer leren kennen dan in de dagen van voorspoed en geen vuiltje aan de lucht? Zo wordt de woestijn niet alleen een plek van nieuwe mogelijkheden, maar vooral ook van nieuwe en dieper doorleefde gemeenschap met God. Wees dus niet bang om te wachten, te zoeken en te tasten: God laat zich vinden, ook in jouw dal en in jouw woestijn.