We lezen vandaag Psalm 14, waarin ironie een grote rol speelt.

Tijdens mijn verjaardagsfeestjes als kind kreeg ik de cadeautjes niet zomaar in mijn hand gedrukt.
Integendeel, ik moest er naar op zoek.
Mijn moeder blinddoekte mij, de cadeautjes werden ergens verstopt onder een pan,
en ik mocht met een pollepel in de hand op handen en voeten door de kamer gaan kruipen.
Met de pollepel sloeg ik om mij heen, in de hoop ergens de pan te raken om zo het cadeautje te vinden.
Zo werd er een hilarisch schouwspel voor de uitgenodigde kinderen opgediend.


Iets van deze hilariteit lezen we in deze psalm terug.
Er zijn mensen die als blindemannen op aarde rondgaan en met hun woorden wat in het wilde weg slaan.
Zo beweren ze onder andere dat er geen God is.
Maar al die tijd worden ze gade geslagen door de Heer, die vanuit de hemel neerkijkt.
En die, hoe ironisch, tegelijkertijd óók op zoek is…
en wel naar mensen met inzicht, maar… allen zijn ze afgedwaald.
Het lijkt een soort echo van de torenbouw van Babel.
Ook daar wordt er in het wilde weg geslagen met grote woorden over een toren tot in de hemel.
Maar God moet afdalen om het überhaupt eens goed te kunnen bekijken.
En het verhaal eindigt met grote verwarring, waarbij iedereen uiteindelijk een andere kant op dwaalt.

Toch is dit wel even wat anders dan de onschuldige blindemannetjes van een kinderfeestje.
Want waar mensen leven alsof er geen God is, daar worden de zwakken bedreigd.
En niet zo’n klein beetje: het volk van God wordt als brood ‘verslonden’.

Sta er eens bij stil wie je deze psalmwoorden nazegt.
Elke keer als we de psalmen bidden, staan we schouder aan schouder met allen die ons zijn voorgegaan in het bidden van deze oude teksten.
Denk aan David, als hij in een spelonk moet schuilen voor Saul.
Denk aan de ballingen, als ze aan de oever van de Eufraat bespot worden door de soldaten uit Babel die hun kinderen hebben vermoord.
Denk aan de joden in de concentratiekampen…

Je zou er haast om lachen:
dat al deze verdrukte en vervolgde gelovigen zich nog dúrven te wenden tot gelovige woorden over God en over rechtvaardigheid – is dat niet bespottelijk?
Is dat niet om te lachen, zo dwaas?

Ja, zegt Psalm 14, lach er maar om, om het vertrouwen van de zwakke – maar hij vindt zijn toevlucht bij de Heer.
De ironie is dat deze lach bespottelijk is,
en dat juist de spotter de dwaas is.
En de diepere ironie is dat God wel degelijk aanwezig is,
namelijk als een toevlucht te midden van de rechtvaardigen en de zwakken.
Zo is heeft hij zich altijd weer laten kennen, als een toevlucht voor zwakken.
En wat als deze God, wiens bestaan zo vaak wordt ontkend, uiteindelijk het bestaansrecht van die dwaas zal ontkennen?

In het Frans noemt men ironie weleens "l'arme du faible" (wat betekent: het wapen van de zwakke).
Hoe kan je op een gelovige manier dit wapen hanteren?
Johan Cruyff zou zeggen “Je gaat het pas zien als je het doorhebt”.
Lees de Bijbel maar eens door de lens van de ironie, misschien krijg je het door:
De verkiezing van de jongste zonen in Genesis,
de schijnbaar doodlopende weg naar de Rietzee tijdens de Exodus,
de kuil voor de ander in de Psalmen,
het ooilam van Natan tegenover David,
de paal in de tuin van Haman die voor Mordechai was bedoeld…
Het motief van de ironie is door de hele bijbel verweven!

Het wapen van de ironie hanteren,
betekent dat je de spottende lach gebruikt als brandstof.
Of die spottende lach nou van anderen komt,
of vanuit een wankelmoedig gedeelte van je eigen hart,
GEBRUIK HEM ALS BRANDSTOF, voor je gebed tot de toevlucht voor zwakken.
Omdat je door hebt dat het niet is zoals het lijkt.

Want God is er wel degelijk.
Hij heeft zelfs een adres: vanuit Sion komt er heil.
God zal het lot van zijn volk ten goede keren.
En als dat gebeurt, dán zal Jakob juichen en Israël zich verheugen.
Terwijl de dwazen lachen, in blindheid,
sluit Gods volk de ogen, in gebed.
Bid je mee?