Psalm 23 lezen we in zijn geheel.
De Heer is mijn Herder, het ontbreekt mij aan niets. Op hoeveel rouwkaarten heeft deze tekst wel niet gestaan? Bij hoeveel uitvaarten, huwelijks- en doopdiensten heeft deze psalm al geklonken? Psalm 23 is de meest beroemde, de meest gezongen psalm van het hele Psalmenboek. Er zijn talloze meditaties over geschreven. Elk gebedenboekje heeft wel een versie van psalm 23. Geen wonder. De beeldspraak kent zijns gelijke niet in schoonheid en kracht.
Het is een individuele psalm, behorend tot de psalmen van vertrouwen, een van de genres binnen het Psalmenboek. Toch is het geen individualistische psalm. In de beeldspraak is de psalmist een schaap dat behoort tot een kudde, de kudde van de herder. Het herdermotief, is een van de oudste in de Bijbel. In het boek Genesis, in het zegengebed dat Jakob voor zijn sterven uitspreekt over Jozef noemt hij God de Machtige van Jakob, de rots van Israël, de herder die Jozef nabij was op het dieptepunt van zijn leven in Egypte. Deze Godsnaam heeft in de Hebreeuwse geschiedenis van de uittocht en de periode in de woestijn zijn grote betekenis gekregen. God die opkomt voor zijn volk, het beschermt, verzorgt en voorziet.
Israël heeft altijd geleefd te midden van volken, die polytheïstisch waren. Dat was het dominante wereldbeeld. Goden behoorden bij een bepaald land of een bepaalde streek. Het daarnaast hebben van eigen goden, huisgoden, was heel gewoon. Naar hun gunsten moest de mens dingen voor persoonlijke voorspoed. Het volk Israël heeft heel lang geworsteld met dit polytheïstische denken, zeker tot in de ballingschap. Voor de zekerheid naast Jahweh ook nog Asjera of Baal aanbidden. Je wist immers nooit…. of je ze toch nodig had. Maar het bijzondere van deze psalm is, dat de God van het volk Israël in dit geval óók de God van de ene Israëliet is. Hoor Israël, uw God is één, er is geen andere God, is in deze psalm helemaal in het hart geland. De psalmist zet al zijn kaarten op Hem en Hem alleen.
Daarom kan hij zeggen: het ontbreekt mij aan niets. Deze Herder heeft zijn goede Naam verbonden aan zijn volk, daar is Hij op aanspreekbaar. Deze Herder heeft zich met zijn Naam bekend gemaakt, staat voor het leven van zijn kudde in. Dat heeft de psalmist zelf ervaren, ook al is en blijft het leven vol onzekerheden. Er zullen momenten komen, dat hij verdwaalt van de kudde, opgejaagd wordt door wilde dieren, dat het stikdonker is, en de doodsangst daar. Dat het lijkt of er geen redden aan is. Dat hij op een nulpunt staat, en niet weet hoe daar vandaan te komen. Als hij zich een voorstelling vormt van het aller-allerdiepste punt in zijn leven, dan spreekt hij niet meer over de Herder, maar wendt zich tot Hem: toch zal ik niet vrezen, want U bent bij mij. Hij gelooft dat dan de stok en de staf van de Herder -hoe verborgen ook- hem op het spoor houdt, zelfs al heeft hij geen flauw idee welke kant het op gaat. En vertrouwt erop dat hij krijgt wat hij nodig heeft, ook al hijgt het vijandelijk gevaar in zijn nek.
In de laatste verzen komt het vertrouwen op deze Herder tot een hoogtepunt. Zijn hele leven, zijn hele toekomst, zijn bestemming, is uiteindelijk de Herder zelf. Waar die is, daar wil de psalmist ook zijn, om nooit meer weg te gaan.
In het Johannesevangelie zegt Jezus: ik ben de goede Herder, deze woorden grijpen terug op dit Godsbeeld, maar voegen daar iets aan toe: Hij is de Herder, die zijn leven gaf voor zijn schapen. De weg, die Hij gegaan is, daadwerkelijk tot in de dood, geeft nog een diepere betekenis aan deze psalm. Zoals Petrus in zijn eerste brief aan enkele gemeenten uit de heidenen in de diaspora verwoordt: Eens dwaalde u als schapen, nu bent u naar uw Herder teruggekeerd, naar Hem die uw ziel behoedt. Dat zegt hij tegen christenen die in veel opzichten in de wildernis moesten leven. Hij roept hen op om desondanks hun leven en levenswandel aan God toe te vertrouwen, zoals de psalmist in deze psalm dat ook doet.
Daartoe worden wij ook uitgenodigd. Door de tekst uit ons hoofd te kennen, telkens weer te zingen of horen, thuis in de stilte van ons hart, of samen voluit in de kerk, vormen deze woorden ons geloof, brengen ze ons in de innige omgang met God.
Dan zijn het woorden, die ons te binnen worden gebracht door de goede Herder zelf, als wij zijn stok en zijn staf nodig hebben om terug te komen van onze zoektocht naar allerlei andere zekerheden, die zo bedrieglijk aantrekkelijk zijn maar uiteindelijk ons niet brengen waar we zo naar smachten.
Woorden, die ons worden binnengebracht als we ons losgeraakt voelen van de kudde van de Herder, zoals in deze tijd, waarin ontmoeting zo beperkt is en we het allemaal alleen moeten doen.
Als het geloof schraal wordt en we geen woorden meer vinden om te bidden, dan is dit zo’n psalm die ons geschonken is om dan opnieuw te ervaren: ik ben niet alleen! Ik ben deel van de kudde. De Herder is bij mij.
Om tenslotte thuis te komen bij Hem om nooit meer weg te gaan. En wie weet, kiezen onze nabestaanden dan ook weer die tekst voor op onze rouwkaart: De Heer is mijn Herder, het ontbreekt mij aan niets.