Psalm 34 lees ik in zijn geheel.
Een van de taken van de opsporingsdiensten en veiligheidsdiensten is infiltreren in vijandelijk gebied. Onder een andere identiteit je begeven onder de vijand en proberen relaties aan te knopen en informatie te vergaren. Het is uitermate gevaarlijk werk. Maar het is ook werk, waarbij je je moreel gezien in de nesten kunt werken. Denk maar aan de IRT -affaire. Hoever ga je mee in criminele zaken ter wille van het beoogde doel? Undercover -operaties zijn het prototype van leven op het randje, waarbij het morele kompas regelmatig zoek is.
Op het eerste gezicht lijkt het opschrift van de psalm er een beetje met de haren blij gesleept te zijn. Maar niets is minder waar. David is in zijn eigen undercover operatie ternauwernood ontsnapt aan een wisse dood. Hij is net op de vlucht geslagen voor Saul, en helemaal op zichzelf aangewezen. Waar kan hij heen om te schuilen? Hij gaat als huursoldaat undercover bij het Filistijnse leger, notabene onder de koning van Gat. Dat is de koning van Goliat, die hij, David, kort daarvoor heeft verslagen. Het probleem is alleen dat hij wordt herkend! En op het moment dat de soldaten hem vastgrijpen om hem naar de koning te brengen, weet David maar 1 ding te doen: hij gedraagt zich als een waanzinnige! Hij begint te schreeuwen en in zijn baard te kwijlen. Waanzin zag men in die tijd aan voor bezetenheid door boze geesten, dus de koning zet hem direct zijn paleis uit.
Los van het gevaar dat David loopt door zich te melden bij het vijandelijke leger, moet toch ook worden gezegd, dat hij moreel gezien een lastige keuze maakt. Het zijn beide aspecten: de intense nood, er alleen voorstaan en ook de noodzaak om iets te moeten doen, waarbij je moreel gezien een grens over gaat, die de diepte geven aan deze psalm.
Zonder die context komt de psalm een beetje moralistisch over, als iemand die vooral wil uitdragen te weten hoe het hoort. Maar leven met God, leven in vertrouwen op God, staat niet voor een kalm, risicoloos braaf burgerleven, waarbij het altijd duidelijk is wat goed en fout is. Waarbij je als goedgelovige natuurlijk het goede doet, want hoe moeilijk kan het zijn?
In tegendeel. Deze psalmist heeft zich enorm in de nesten gewerkt en probeert via een noodsprong het vege lijf te redden. Het is uit die situatie, dat hij achteraf God dankt, dat deze hem in die situatie niet in de steek heeft gelaten! Een situatie waarin hij moest handelen, zonder nadenken.
Als hij dan God grootmaakt, ja dan kan iedereen aan de onderkant van het bestaan, die ook zo goed en zo kwaad als het kan probeert te overleven, met hem meejuichen! Want dat kennen zij ook! David weet wat het is om in verdrukking te zijn en doodsangst te voelen, om achteraf verschrikkelijk blij te zijn dat hij ontsnapt is. Hij weet dat zij die met God leven niets bespaard wordt, dat ze voor moeilijkheden komen te staan, en lang niet altijd zullen weten: waar doe ik nu in Godsnaam goed aan? Daarom spreekt hij ook van gebroken mensen, die zwaar getroffen worden, hen is de Heer nabij.
Het is vanuit dat besef, dat hij anderen, en dus ook ons, oproept om ontzag voor de Heer te hebben, om ondanks de weerbarstigheid van het dagelijks leven het goede proberen te doen, ondanks dat te streven naar vrede en het kwade te mijden. Ook al weet je dat je daarin soms mislukt.
Wij leven niet het leven van David. Toch kennen ook wij benarde situaties. Als je kind het verkeerde pad opgaat, of aan de drugs is en telkens weer geld van jou en je andere kinderen pikt. Wat doe je dan? Laat je het toch weer binnen, of doe je de deur dicht? Wat is goed? Wat is verkeerd? Wat is de prijs? Zeg het maar. Of je bent afdelingshoofd van een bedrijf dat moet bezuinigen, en jij moet beslissen wie zijn baan kwijtraakt. Wordt het de alleenstaande moeder, die direct in financiële problemen zal komen of de 55jarige, die dan waarschijnlijk nooit meer aan de bak komt? Deze psalm gaat over leven met conflicten, met morele dilemma’s, waarbij je soms achteraf pas kunt zien, of je handelen wel of niet goed was, en waarbij je het soms nooit zult weten. Daarvoor hoef je geen undercoveragent of infiltrant te zijn.
Rechtvaardig zijn heeft dus niet zoveel te maken met het goede doen, maar vooral met het besef feilbaar te zijn en desondanks verlangen het goede te doen en erop vertrouwen dat God je bijstaat.
Het in deze context, dat de psalmist ervan spreekt dat de beenderen van de rechtvaardige niet gebroken zullen worden. Als de evangelist Johannes vertelt wat er aan het kruis van Jezus gebeurt, dan moet hij aan deze psalm denken. Diens beenderen worden tegen de gewoonte in niet gebroken, zoals ook het paaslam vanaf de Exodus heel moest blijven al die eeuwen dat het Pascha werd gevierd.
We worden uit genodigd om zo te geloven, dat we -gedragen door het ware Paaslam- bereid zijn de grilligheid en het conflictueuze van het leven onder ogen te zien en er niet voor weg te lopen. De Heer redt het leven van zijn dienaren, nooit zal boeten wie schuilt bij hem.