Déjà vu.
Alle begrip als je tijdens de Schriftlezing een déjà vu beleefde. Want psalm 53 lijkt wel een kopie van psalm 14. Eigenlijk zie je alleen in vers 6 een duidelijk verschil. Verder zijn de woorden nagenoeg hetzelfde.
Déjà vu.
Ik denk dan onmiddellijk aan de déjà vu die David beleefde tijdens zijn vlucht voor Saul. Tot twee keer toe besloop hij Saul tijdens een kwetsbaar moment en kon hij met Sauls leven doen wat hij wilde. Je kan het lezen in 1 Samuël 24 en 26. Tot twee keer toe weigerde David zich te vergrijpen aan de gezalfde van de Heer, en toonde zich daarmee als een absoluut tegenbeeld van de arrogante en praktisch atheïstische Saul. De woorden die er verder gesproken worden zijn nagenoeg hetzelfde.
In de opschriften boven de psalmen 52 en 54, die samen met deze psalm 53 én psalm 55 een groepje vormen, lees je over de Edomiet Doëg en de inwoners van Zif. Wanneer kreeg David met deze personen te maken? Juist, tijdens zijn vlucht voor Saul.
Psalm 53 is dus niet een lukrake herhaling van psalm 14. Waar psalm 14 in een context stond van Gods ontferming voor de zwakken, in het algemeen, daar staat psalm 53 in een context waarvan we ons een zeer specifieke voorstelling kunnen maken, namelijk zijn vlucht voor Saul.
Tijdens deze vlucht schuilt David fysiek in grotten en spelonken. Maar zijn gebeden gaan over God als de schuilplaats waarbij hij mag wegkruipen voor het onheil. Dat betekent echter niet dat David passief is. Integendeel, in de verhalen zie je hem uiterst pro-actief zijn zaak bij Saul bepleiten. En ook in de psalm van vandaag is hij verre van terughoudend als het gaat om het aankondigen van Gods oordeel. Hij loopt er niet op vooruit, want het oordeel is aan God, maar hij zwijgt er ook zeker niet over. Mogelijk verklaart dit de afwijkende bewoordingen van vers 6, want Psalm 53 is daar veel specifieker dan Psalm 14. David zegt hier: “God zal het gebeente van je belagers verstrooien.”
De kunst is om niet alleen te spreken over het oordeel van God, maar om er ook naar te leven. Dát is schuilen bij God. Daar is ernst voor nodig, en wijsheid, en zelfonderzoek. In de context van Psalm 53, met alle associaties naar Davids vlucht, betekent het: je handen schoon houden, hoe aanlokkelijk de verleiding ook is om met één houw van je zwaard een definitieve rust voor jezelf te bewerkstelligen.
Zonder het expliciet te zeggen, beleed Saul een vorm van praktisch atheïsme, het tegenovergestelde van schuilen bij God. Met zijn poging om David te verslinden, zei hij in zijn hart “Er is geen God”.
En gedurende lange tijd kon hij inderdaad zijn gang gaan en leek er inderdaad geen God te zijn waaraan hij verantwoording hoefde af te leggen. De plotselinge waarschuwing waarbij David de slip van zijn mantel sneed daalde helaas niet in.
Dit is de oppervlakkige, dwaze arrogantie waar psalm 53 de nederige wijsheid van David tegenover zet. Namelijk: als je schuilt bij God neem je niet je toevlucht tot eigenrichting. Zelfs al lijkt alles de andere kant op te wijzen, we moeten blijven vertrouwen op God.
We weten wat er met Saul gebeurde. En we weten wat er met David gebeurde. God keerde alles om. En deze omkering luidde de bloeiperiode voor Gods volk in.
God had David al jaren eerder tot koning laten zalven. En hij liet dit werk niet varen. Hij laat niet varen, wat zijn hand begon. Hij zal het lot van zijn volk weer ten goede keren. En met de zoon van David op de troon zal dan zelfs de woestijn gaan bloeien.