Psalm 54

Terwijl ik deze podcast inspreek, woedt er een heftige strijd rond Kiev, wordt de soevereiniteit van Oekraïne op grove wijze geschonden. Een oud lied, gedicht in 1920, tussen twee wereldoorlogen in, komt de laatste dagen vaak in me op. “Geef vrede, Heer, geef vrede, de wereld wil slechts strijd. Al wordt het recht beleden, de sterkste wint het pleit. Het onrecht heerst op aarde, de leugen triomfeert, ontluistert elke waarde, o red ons sterke Heer.” Leugens om te rechtvaardigen dat we onze eigen gang gaan, het ontluisteren van waarde en waarheid, zonder enig respect voor God. De ergste leugen van alles: God gebruiken om je eigen oorlogszuchtig handelen te rechtvaardigen. En wij gaan gewoon door met de Psalmen podcast? Jazeker. Om de lofzang gaande te houden. Om te leren hoe we onze angsten bij God kunnen brengen. Om te ontdekken hoe dat ons kan veranderen.


Psalm 54 wordt verbonden met een verhaal. Met twee verhalen zelfs. Want zowel in 1 Samuël 23:19 als in 26:1 lezen we hoe de inwoners van het Judese stadje Zif zich bij koning Saul melden om David te verklikken. David is op de vlucht voor Saul, Saul voelt zich door hem bedreigd en wil hem doden. Steeds weer hoort hij waar David en zijn metgezellen rondzwerven in het grensgebied van Juda. Steeds weer moet David hem ontwijken, ontvluchten. Steeds weer voelt hij die angst en dreiging. En als de inwoners van het stadje Zif hem dan verklikken, als Saul voor de zoveelste keer met een leger zijn kant op komt, dan schrijft hij deze Psalm.

De Psalm begint met een smeekbede: God, red mij door uw naam, doe mij recht door uw macht. Hier zien we weer het inmiddels bekende parallellisme van de Hebreeuwse poëzie. Het tweede deel van de zin is vaak een versterking van het eerste. Dan is Davids verlangen dat hem recht wordt gedaan haast nog groter dan het verlangen om aan Saul te ontkomen. Dat zien we inderdaad terug in de verhalen in het boek Samuël: steeds weer vraagt David aan Saul waarom hij hem toch vervolgt. De smeekbede in het eerste deel van de Psalm eindigt met een drieslag: vreemden vallen me aan, onderdrukkers proberen mijn leven af te nemen, ze hebben geen ontzag voor God. Saul is een vreemde voor David geworden, een tiran die hem probeert te doden. Maar de climax is: hij heeft geen ontzag meer voor God. Erger nog: als de Ziffieten hem vertellen dat David in hun gebied rondzwerft, zegt Saul: “Moge de Heer jullie zegenen.” Hij probeert God medeplichtig te maken aan zijn eigen plannen.

De tweede helft van de Psalm heeft een heel andere klank. Er klinkt opluchting in door, vertrouwen. Aan de Hebreeuwse werkwoorden kunnen we niet zien of David daadwerkelijk al ontkomen is, of dat hij daar opeens het volste vertrouwen in heeft. Het is boeiend om na te lezen hoe David wordt gered, hoe hij onbevreesd op zijn vijanden neerkijkt. In 1 Samuël 23 lezen we hoe Saul op het laatste moment haastig zijn leger moet verplaatsen omdat de Filistijnen aanvallen. David is gered zonder zelfs maar te hoeven vechten. In 1 Samuël 26 lezen we hoe David stiekem het legerkamp van Saul binnendringt. Zijn kameraad zegt: laat me Saul doodsteken. Maar David neemt alleen de speer en waterkruik van Saul mee. En de volgende ochtend kijkt hij vanaf een berghelling neer op zijn vijanden. Zijn geweten is zuiver, hij heeft zijn ontzag voor God vastgehouden. Kennelijk is dat de manier waarop God hem redt en rechtvaardigt, is dat de manier waarop David in de crisis overeind blijft.

Helpt deze Psalm je als mensen die van je vervreemd zijn je aanvallen, als iemand je leven wil afnemen of bepalen? Ik kan niet spreken voor mensen in een oorlogsgebied. Daar kan ik alleen voor bidden. Geef vrede Heer, geef vrede. Bekeer ons felle hart. Maar ik ben er tot in het diepst van mijn hart van overtuigd dat die vrede komt. Niet door macht of geweld. Maar doordat onze redding, onze rechtvaardiging op totaal onverwachte wijze tot stand is gekomen. David belooft dat hij een vrijwillig offer gaat brengen. Jezus heeft zichzelf als een vrijwillig offer gegeven om ons redding te brengen. Opdat wij zouden leven, bevrijd van angst en pijn. De mensen blijdschap geven en vredestichters zijn.