Lees Psalm 58.

Op een avond kwam onze kat thuis met een wond aan haar voorpoot. Ze was in een stuk glas getrapt en het bloedde wat. Pogingen om de wond te verbinden, mislukten: steeds krabde ze dat irritante verbandje van haar poot. Pas de volgende morgen konden we bij de dierenarts terecht, dus moesten we de nacht overbruggen. Omdat ze in de bench totaal in paniek raakte, zat er niks anders op: vannacht moest ze – mét dat licht bloedende pootje – in de hal over-nachten. Bij de dierenarts was de volgende dag alles weer vlot in orde. Maar onze hal zag er niet uit! De witte vloertegels kleurden viezig rood, met vuile vegen. Dweilen dus, met goed veel sop. Maar die geur had ik de rest van de dag nog in mijn neus. De scherpe geur van bloed: misselijkmakend!


Eenzelfde misselijkheid kan je ook overvallen bij het lezen van deze Psalm, waarin ‘de recht-vaardigen’ vol vreugde hun voeten wassen ‘in het bloed van de wettelozen’. Misselijkmakend! Hoe kóm je ertoe, zoiets op te schrijven – laat staan te zingen? Misschien moet je de vraag anders stellen: Hoe zwaar moet een mens lijden, voordat hij op zo’n uitkomst gaat hopen? Deze Psalm is opnieuw de gekwelde schreeuw van iemand die intens lijdt onder onrecht en onderdrukking; een schreeuw om recht.

Psalmen 52-59 vertellen over de periode dat David als prooi werd opgejaagd door Saul. Tegen de absolute macht en razernij van Saul was geen recht te behalen. Vandaag de dag zullen veel Oekraïners – en ook Russen – dat herkennen. David kon nergens in beroep gaan. Hij riep: ‘Laat de HEER recht spreken tussen u en mij!’
David weigert het recht zelf te voltrekken. Hij spaart Sauls leven, zelfs als hij in een spelonk z’n kans krijgt. Hij snijdt alleen een reep van Sauls mantel af en roept: ‘Kijk dan! Zó dichtbij was ik, en ik heb u niet gedood! Gelooft u nú, dat ik onschuldig ben?’ Even lijkt Saul tot inkeer te komen, maar een blijvende verandering blijft uit. Al snel vlamt de haat weer op!

Sommige uitleggers plaatsen Psalm 58 juist in de tijd dat Davids eigen zoon Absalom een greep naar de macht had gedaan. Interessant genoeg paaide Absalom het volk juist met een belofte van recht. Hij vertelde de mensen dat David geen oog had voor hun recht, dat ze bij hem geen gehoor zouden vinden. ‘Maar als ík koning was …’ Ja, dán zou alles anders gaan. Populisme, nog vóór het woord bestond. De cynische openingsvraag zou dan aan Absalom en zijn partij gericht zijn: ‘Machtigen, spreekt u werkelijk recht?’ Uiteindelijk past de Psalm zowel bij Saul als bij Absalom. En nog altijd is die vraag naar recht van toepassing. Als corrupte machthebbers zonder oog en oor voor God, weerloze mensen uitbuiten en hun macht misbruiken voor hun eigen vuile doeleinden, hoe is het kwaad dan te stoppen? Hoe wordt het recht hersteld? Ook nu, in Oekraïne, na de Russische aanvallen?

Het liefst zag je dat de boosdoeners zich laten gezeggen, kritiek ter harte nemen en tot inkeer komen! Dat is waar de profeten in het Oude Testament steeds toe oproepen: ‘Bekeer je! Toon berouw! Keer je af van je zonden! Keer terug naar God en zijn geboden!’ Maar ál te vaak is die roep aan dovemans oren gericht. De bekering blijft uit. Er kómt geen verandering! Die mannen van macht zijn zo doof als een slang die zijn oren sluit, die niet luistert naar de stem van zijn bezweerders. Hoe bereik je die nog? Ze zijn doof voor Gods rechtvaardige wetten. Doof voor de profetische schreeuw om recht. Doof voor de noodkreet van wie lijden. Doof voor de stem van het geweten. Doof voor God.

Wie niet horen wil, … juist. Als het kwaad niet te stoppen is, kan David alleen nog schreeuwen tot God. ‘God, sla hun de tanden uit de mond, verbrijzel de kaken van die leeuwen, HEER.’ De tanden waarmee die leeuwen hun prooi verscheuren; waarmee die slangen weerloze mensen hun giftige beet toebrengen – die tanden zijn hun macht, hun wapens! David vraagt God: ‘Sla ze die wapens uit handen. Stoot ze van hun troon! Maak ze tandeloos, zodat ze niemand meer kúnnen verscheuren.’

In 2003, na de val van Saddam Hoessein, sleurden Irakezen juichend zijn neergehaalde stand-beelden door de straten. In 1945, bij de dood van Adolf Hitler, juichte Europa, na die jaren van misselijkmakend bloedvergieten. Eeuwen eerder juichte Israël, aan de oever van de Rietzee, toen Farao’s leger was verdronken. Is dat barbaars? Wreed? Sadistisch? Of laat die vreugde over de bevrijding vooral zien hoe diep het lijden is, dat eraan voorafging? Er mág vreugde zijn, als tirannen vallen en er eindelijk weer hoop is op herstel van het recht.

Dat woord, RECHT, vormt de omlijsting voor deze hele Psalm. De eerste zin klaagde de macht-hebbers aan: ‘Spreken jullie werkelijk recht?’ Waar het onrecht heerst, wordt het vertrouwen van de gelovige steeds weer aangevochten. Met de moed der wanhoop smeekt David God om in te grijpen. Het doel daarbij is níet dat misselijkmakende bloedbad in vers 11. Het doel is: voorgoed een einde aan alle bloedbaden, zodat de wereld zal zien dat God recht doet, en zal getuigen met de woorden van het slotvers: ‘De rechtvaardige wordt beloond, er is een God die RECHT doet op aarde.’ Om die wereld leert Jezus ons bidden:

‘Laat uw koninkrijk komen, laat uw wil worden gedaan, op aarde zoals in de hemel.’
En: ‘Verlos ons van de boze, want van U is het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid,
tot in eeuwigheid. Amen.’