Stel je voor dat er een complot tegen jou gaande is. Een complot waardoor de overheid jou verbiedt om je geloof te belijden. En als je het toch doet, dan wordt je gestraft. Wat zou je doen?

In Daniël 6 lezen we hoe Daniël hiermee te maken krijgt. Er wordt tegen hem samengezworen door jaloerse collega’s. Ze spelen in op de ijdelheid van koning Darius, waardoor er een wet van meden en perzen wordt uitgevaardigd: dertig dagen lang is het verboden een verzoek te richten aan iemand anders dan de koning. Wie toch een verzoek richt aan een of andere godheid of een menselijke persoon, wordt in de leeuwenkuil geworpen.


Daniël neemt kennis van de wet, trekt zich terug in zijn bovenvertrek, en bidt, zoals hij dat driemaal per dag gewoon is te doen. Onverstoorbaar gaat hij door. Het levert hem de straf van de leeuwenkuil op. Maar Daniël overleeft het zonder schrammetje. Koning Darius is vol ontzag voor de God van Daniël, en gooit uiteindelijk de collega’s voor de leeuwen.

Volgens enkele joodse rabbi’s heeft de Heer dit verhaal van Daniël al een paar eeuwen eerder aan David bekendgemaakt, en wel toen David psalm 64 schreef. De parallellen zijn inderdaad treffend: er wordt een complot gesmeed in harten die afgrondelijk diep zijn. Een verborgen plan, dat woorden bevat die dodelijk scherp zijn, als zwaarden en pijlen. Maar, die woorden keren zich uiteindelijk tégen degenen die het plan bedachten. Ze worden nu zélf dodelijk getroffen. En de omstanders roemen de God van de rechtvaardige.

Ik ben geen complotdenker. Maar zowel Psalm 64, als het verhaal van Daniël, laat zien dat we in een wereld leven waarin wel degelijk gemene complotten bestaan. En niet alleen op het niveau van de politiek en de regering! In elk menselijk contact kan het zich voordoen. Want, zo staat er in vers 7: ‘Diep als een afgrond is het hart van de mens.’

We weten van David hoe hij meermaals op het randje van de afgrond stond, door toedoen van Saul, van Absalom, of van Achitofel. We weten ook hoe hij in de afgrond van zijn eigen hart is gestort, toen hij een complot tegen Uria beraamde. David heeft door schade en schande ontdekt dat zijn redding niet ligt in het verwoed op zoek gaan naar mogelijke complotten tegen hem, om daar vervolgens de strijd mee aan te binden. Nee, David weet, net als Daniël, dat hij zich vooral op de Heer moet blijven richten.

Want het Woord van de Heer is uiteindelijk het meest doeltreffend. Hij zal wat verborgen is openbaar maken. Daar heb ik veel meer voor te vrezen dan voor de complotten rondom mij. Maar als ik oprecht leef, dan hoef ik niet alleen maar bang te zijn. Want degene die de macht heeft mij in de Gehenna te gooien, is Dezelfde die niet één mus vergeet en die alle haren op mijn hoofd heeft geteld (Lukas 12).
Denken dat er geen complotten zijn is naïef. Maar er fanatiek tegen strijden leidt al snel tot verzuring en verkramping, dan kan je uiteindelijk niet eens meer de straat oversteken. Wij hoeven gelukkig geen complotten te verijdelen. Dat is werk voor God. Je mag er op vertrouwen dat hij dat meer dan goed zal doen. En terwijl je daarop wacht, mag je met blijdschap bij hem schuilen, elke dag opnieuw.