Lees Psalm 88.

Voor mijn studie moest ik ooit een verslag schrijven van een (fictief) pastoraal gesprek met Job, de Bijbelse figuur die alles kwijtraakte: zijn veestapel, zijn bezit, zijn kinderen, en óók nog zijn gezondheid. Bedekt door etterende zweren, zat hij in het stof. Kapot!


Psalm 88 had zó door Job geschreven kunnen zijn. Het is de donkerste van alle psalmen. Je hoeft geen expert te zijn om hem in te delen bij de klaagpsalmen: gebeden uit de diepte, waarin een gelovige het uitroept naar God. Bij de meeste klaagpsalmen schijnt er aan het einde weer licht. In Psalm 88 niet: ‘mijn enige metgezel is de duisternis.’ Geen kiertje in het donker; geen glimpje licht. Duisternis is, en heeft, het laatste woord.

Jobs verhaal is bekend. Dat van Heman, die deze Psalm schreef, niet. Mogelijk is hij één van de vier grote wijzen in Israël, die volgens 1 Koningen 4:31 alleen door Salomo werden overtroffen. Zijn naam betekent ‘trouw’ – en die trouw wordt zwaar beproefd. We wéten niet wat hij heeft meegemaakt; zelfs niet of hij uit eigen ervaring schrijft, of taal geeft aan het lijden van ánderen, bijvoorbeeld ernstig zieken. Wél staat er dat hij dit lied schreef ‘voor de koorleider,’ en als een beurtzang – en dát is per definitie samenzang.

Ik weet niet hoe enthousiast de gemiddelde gemeente zal aanhaken, als je zangleider komende zondag Psalm 88 introduceert, maar een hit zal het niet snel worden! Toch kreeg het een plek in Israëls liedboek, als ‘Heilige Schrift,’ door God geautoriseerd en die plaats gegund. Zo mág je dus bidden. Het bepaalt ons erbij dat je in de samenkomst niet alleen zingt voor jezelf, om je eigen geloof en gevoel te uiten, maar ook voor ànderen – die zelf even niet kúnnen zingen.

Vaak doet het je goed, als iemand je bemoedigt met woorden van hoop. Er zijn óók momenten dat zulke woorden juist overkomen als dooddoeners, holle cliché’s, waar je even niks mee kan. Het goede woord op het verkeerde moment! Je voelt je alleen maar méér onbegrepen. Beloften over een oplossing, een ‘happy end,’ versterken dan alleen je eenzaamheid. Uitspraken als ‘het zal vást een reden hebben,’ helpen al helemaal niet. Vraag dát maar aan Job!

Net als Job maakt Heman hier geen ‘keurig’ onderscheid tussen wat God bewerkt en wat Hij (om welke reden dan ook) toelaat. Voor iemand in wanhoop is dat ook een abstract en weinig behulpzaam onderscheid: ‘Of Hij het me nu persoonlijk aandoet, of het alleen maar toelaat – God! Laat het ophouden, want ik ga eraan kapot!’

Dat is geen ongeadresseerde schreeuw naar een lege hemel. De geadresseerde is JHWH, de God van relatie, die zichzelf ‘Ik ben Die Ik ben’ noemt – ‘Ik zal er zijn’. Heman roept díe naam aan: ‘HEER, God, mijn Redder’. Met zijn vragen (Waarom? Luister! Help!) roept Hij déze God aan: “‘IK ZAL ER ZIJN,’ maak uw naam wáár! WEES er dan ook! Hoor me en doe iets!”

Er is haast. Heman vreest dat hij zal sterven – ‘als een naamloze dode, als een gesneuvelde in een massagraf, aan wie U niet langer denkt, losgerukt uit uw hand.’ Dat is het ergst denkbare – dat God niet meer aan je denkt. Want: doet God nog wonderen voor doden? Heman roept tot God, vóór het te laat is – en hij is vasthoudend: ‘elke morgen nader ik U met mijn gebed’!

Heman staat net als Job voor al die dapper worstelende gelovigen, die níet zien dat alles goed komt – maar die desondanks blíjven bidden. Jij hebt die mensen ook in je gemeente. Blijf naast ze staan. Bid met ze mee. En zing voor hén, námens hen, wanneer zij het even niet kunnen!

De oude kerkvader Athanasius hoort in deze Psalm niemand anders dan Christus zélf spreken. Christus die onschuldig leed, omwille van óns: ‘uw toorn drukt zwaar op mij’ (vers 8). ‘Waarom verbergt U voor mij uw gelaat’ (vers 15) herinnert aan de roep vanaf het kruis: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten’!

Christus was bij uitstek de Man ‘die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was’. Dieper dan ieder ander wist Hij dat God zelf Hem dit lijden aandeed, en niet alleen toeliet. De straf die óns de vrede bracht, moest op Hem neerdalen. En Hij droeg die, aan het kruis. Als we vandaag, op deze Witte Donderdag in de lijdenstijd Christus’ stem horen in deze Psalm, komen de verzen 11-13 in een totaal nieuw licht te staan, door zijn Opstanding op de Paasmorgen. ‘Doet U wonderen bij doden?’ Ja! De doden zúllen opstaan om God te loven! In leven èn in sterven zijn wij zijn eigendom. Duisternis is en heeft níet langer het laatste woord. Na de dood wacht nu het leven! Christus is opgestaan, als eerste van de doden. Jezus leeft, en ik met Hem!