Psalm 91 lees ik in zijn geheel

Deze psalm wordt in veel kerken gelezen tijdens de 1e zondag van het nieuwe jaar. Als een geestelijke booster, een aanmoediging om vol vertrouwen het onbekende dat voor ons ligt tegemoet te treden. Als een betrouwbare kameraad onderweg, die ons in staat stelt om de uitdagingen van het leven aan te kunnen. Immers, er is in deze psalm geen enkele twijfel: wie zijn toevlucht zoekt bij God, zal die ook vinden. Geen gevaar is te groot, geen dreiging te gevaarlijk of dichtbij, ieder onbewaakt moment van het leven, ieder ongeluk in een klein hoekje, niets valt hierbuiten.
Deze psalm, die oorspronkelijk samen met psalm 90 werd gelezen of gezongen, is het onversneden gelovig antwoord op de roep tot God, om zijn volk na een periode van afwijzing opnieuw in genade aan te nemen.


Nu wij deze woorden horen, worden wij uitgenodigd om te antwoorden, zoals in de psalm gebeurt: U Heer, bent mijn toevlucht. Al vallen er duizend aan je linkerzijde en tienduizend aan je rechterhand, jou zal niets overkomen. Hoe moeten we dat nu verstaan? Velen werden besmet met een virus en kwamen om, maar ik niet, ik bleef gezond. Oekraïners komen bij duizenden om in de oorlog, maar ik woon in Nederland en blijf leven? Want U, Heer, bent mijn toevlucht? Iedereen kan aanvoelen dat dit wringt, nee, zelfs cynisch is. Al zoekend en denkend over de overweldigende geloofstaal van deze psalm kwam ik een persoonlijk getuigenis tegen van een van onze Baptistenvoorvaderen: Charles Spurgeon, voorganger in Londen in de 19e eeuw, over de beginjaren van zijn voorgangerschap, toen cholera uitbrak in de stad. Hij werd bedolven onder de verzoeken om de zieken thuis te bezoeken en de doden te begraven. En dat bleef maar doorgaan, terwijl hij ook zijn vrienden verloor aan deze epidemie. Hij raakte lichamelijk en geestelijk uitgeput, kon niet meer verder. Toen hij op een dag weer bedroefd van een begrafenis naar huis liep, zag hij op een ruit van een schoenmakerswinkel een plakaat hangen. Hij las de woorden: omdat jij je toevlucht tot Mij hebt gezocht, zal het kwaad je niet bereiken, de ramp je niet treffen. Die woorden uit psalm 91 gaven hem de kracht om door te gaan met wat hij deed, zich te bekommeren om de zieken en de doden, die ter linker en rechterzijde van hem vielen. Hij heeft de epidemie overleefd, maar volgens mij gaat het daar niet om. Er zijn immers anderen, die zich bekommerden om zieken in vertrouwen op God, die wel zelf ziek geworden en gestorven zijn, denk aan pater Damiaan en zijn melaatsenkolonie.

Zo zal het volk Israël deze woorden gehoord en gezongen hebben, terwijl de pest rondging en er velen stierven. Terwijl er groot gevaar dreigde en zij zich voelden als vogels, die in een klapnet dreigden te vallen. De woorden van deze psalm houden ons een belofte voor, een perspectief dat ooit waar zal worden. Het perspectief van het Koninkrijk Gods, dat in dit bestaan, met al zijn bedreigingen, ons geloof kan versterken. Niet om te vluchten uit de werkelijkheid, noch om de komst ervan te forceren door God te verzoeken. Achter Jezus aan dus, die het verlokkende citaat uit deze psalm over de engelen die hem zouden dragen weerstond om de weg van het kruis te gaan. Om te doen wat God van ons vraagt, uitdelend van zijn liefde en zorg aan hen die dat nodig hebben, ook al kost ons dat wat. Tot over de grens van leven en dood, denk aan de woorden van Dietrich Bonhoeffer, op het moment dat hij voor zijn executie stond: dit is het einde, voor mij het begin van Leven. Hij ging heen, staand op de belofte van Gods koninkrijk.