Lees Psalm 98.

Op Prinsjesdag moet ik vaak een beetje glimlachen om het stijve ritueel rondom de troonrede. Ik doel nog niet eens op die absurde hoedjesparade, maar op het moment dat de ceremoniemeester uitroept: ‘Leve de koning!’ Vervolgens echoot een zaal vol hoogwaardigheidsbekleders: ‘Hoera! Hoera! Hoera!’, op een toon die allesbehalve enthousiast of uitbundig klinkt. Het klinkt plichtmatig. Het hoort erbij, maar eigenlijk voelen we ons er wat ongemakkelijk bij, om ‘Hoera’ voor de koning te roepen. Boven-dien: het zijn niet eens zíjn plannen, die hij voorleest. Maar goed, hij las ze netjes voor. ‘Ach, het is traditie. In vredesnaam dan maar: Hoera! Hoera! Hoera!’


Natuurlijk, ik overdrijf. Maar vergelijk dát enthousiasme nu eens met een bomvol voetbalstadion, waar zojuist het winnende doelpunt is gescoord, en jouw team de beker heeft gewonnen. De spanning ontlaadt zich als je die bal in het net ziet landen. Hij zit erin! Goal! Kampioen!

Op welke van deze twee lijkt de lofprijzing in ónze samenkomsten het meest? Hoe enthousiast geven wij uiting aan onze vreugde, aan die blijdschap om onze redding? Begrijp me goed, ik pleit niet voor hooligan-spreekkoren in de kerk; er is óók plaats voor stilte, voor heilig ontzag. Maar óók voor vreugde en blijdschap om iets oneindig mooiers dan wélke wereldgoal dan ook!

Psalm 98 geeft die vreugde de vrije teugel, met woorden die erg lijken op Psalm 96. Ongeremd worden we opgeroepen: ‘Zing voor de HEER een nieuw lied: wonderen heeft Hij verricht. Hij heeft redding gebracht. Alle volken kunnen het zien! Hij heeft gedacht aan zijn liefde en trouw voor het volk van Israël.’

We weten niet in welke situatie dit lied is geschreven, naar aanleiding van wélke overwinning. Gods ‘rechterhand’ en zijn ‘heilige arm’ worden genoemd in de exodus-verhalen, maar groeien uit tot standaard-metafoor, die steeds terugkeert. Ook in het lied van Maria, in Lucas 1, klinkt die mee: ‘Barmhartig is Hij, van geslacht op geslacht, voor al wie Hem vereert. Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen, heersers stoot Hij van hun troon en wie gering is geeft Hij aanzien.’

Heersers brengt Hij ten val: zoals Farao in Egypte, Herodes in Jeruzalem, of de keizer in Rome. Ook heersers en dictators in ónze tijd moeten zich niet onaantastbaar wanen. Hoe lang nog, tot ook Poetin van zijn troon wordt gestoten? Gods ‘heilige arm’ doet door de eeuwen heen wonderen, brengt iedere generatie opnieuw uitredding – dus is er steeds een nieuwe reden om een nieuw lied te zingen, zelfs vooruitgrijpend op Gods toekomstig ingrijpen!

Daartoe roept de psalmist niet alleen zijn mede-gelovigen op. Nee, ‘heel de aarde’ moet zingen en juichen, met grootse en heerlijke muziek. De zee met alles wat daar leeft moet bruisen; rivieren moeten een spetterend applaus geven. Alles en iedereen moet juichen voor de HEER, ‘want Hij is in aantocht als rechter van de aarde’ – en Hij zal wereldwijd alles wat krom is RECHT maken, ‘de volken oordelen naar recht en wet.’

Bij die grote ‘troonrede’ spreekt de Heer die boven alles staat – die zijn eigen plannen uitvoert, zíjn boekrol opent. Hier spreekt de Koning der koningen, die met zijn ‘heilige arm’ dood en zonde overwon, en met doorboorde handen redding bracht!

Dit enthousiaste loflied neemt een voorschot op de komst van díe Heer, in macht en majesteit, als ieder oog Hem zal zien, elke knie zich zal buigen, en elke tong zijn naam zal erkennen en belijden. Zing voor de HEER een nieuw lied: Leve de Koning! Amen. Amen. Amen.