Zo nu en dan komt het in het nieuws voorbij. Een president of een ander staatshoofd dat excuses maakt. Vaak voor dingen die in het verleden mis zijn gegaan. Excuses voor slavernij, voor de holocaust, excuses voor nalatigheid in Groningen rondom de gaswinning, excuses voor de toeslagenaffaire en ga zo maar door. Vaak is het nodig omdat er 1 partij zoveel macht heeft gekregen dat het wel mis moest gaan.
Als buitenstaander komt het altijd wat gek over. Wat heb je nu aan excuses. Ze klinken al snel als holle en lege woorden, vooral wanneer de wandaden gewoon doorgaan, zoals in Groningen of bij de belastingdienst. En toch hebben ze wel een functie. Want stel je voor dat er geen excuses worden gemaakt? Voor slachtoffers is het in ieder geval een vorm van erkenning.
Psalm 106 is eigenlijk 1 grote schuldbelijdenis. Een vorm van excuus van het volk aan God voor alles wat er mis is gegaan in het verleden en ook vandaag. Vers 6 verwoordt dat goed: Wij hebben gezondigd zoals onze voorouders, wij hebben gefaald en kwaad bedreven.
En werkelijk niets wordt achtergehouden. Het volk vertrouwde God niet, ze vergaten Zijn goede daden, ze daagden God uit toen ze honger hadden, ze maakten afgodenbeelden en bogen voor een stuk metaal. Enz. Als je excuses maakt, moet je het ook goed en grondig doen lijkt de psalmist te denken.
Woorden als zonde, schuldbelijdenis, verootmoediging hebben in de kerkgeschiedenis een nogal zware lading gekregen. Vooral op momenten dat er niets naast wordt gezet in de vorm van hoop, vergeving en het Koninkrijk van God. Maar zonde en vergeving bestaan niet zonder elkaar. Eerst belijden, dan feestvieren.
Jan Martijn Abrahamse promoveerde in 2018. Hij schreef over de ontmanteling van het ambt van voorganger. Het is alleen maar goed dat de dominee geen machtspositie of notabele op een soort troon meer is in deze tijd. Want voorgangers zijn kwetsbaar en net zo geneigd tot fouten als iedere ander gelovige. Dat kan ik alleen maar beamen.
Wat interessant is dat Jan Martijn vervolgens pleit om de biecht weer een plek te geven in onze geloofsgemeenschappen en het geloofsleven.
Want wat werkt het helend en genezend als er een plek is waar we onderling in alle veiligheid kunnen erkennen dat we er soms allemaal een zootje van maken. Dat we als gelovigen en ook voorgangers, zoals hij zo mooi zegt, allemaal zwakkelingen en prutsers zijn.
De biecht helpt ons. Niet om ons de grond in te trappen, maar juist om scheve machtsverhoudingen te voorkomen en om de genade vanuit het kruis van Christus werkelijk te leven met elkaar.
Want dat zie je in de psalm ook heel mooi terug. Niet alleen de zonde wordt daar benoemd maar die wordt ook telkens in het perspectief gezet van de goedheid van God, van Zijn trouw, van Zijn niet te stoppen liefde voor Zijn kinderen. Het resultaat is dan niet: wij kunnen lekker doorgaan met foute keuzes, Zijn liefde gaat toch wel door.
Het resultaat van deze belijdenissen is dat het volk Gods goedheid zo onder ogen komt, dat het wil leven naar Zijn wil. Zonder hoge pretenties, zonder arrogantie of trots, maar in alle nederigheid.
Red ons Heer, onze God, breng ons bijeen uit de andere volken, dan loven wij Uw heilige Naam en verkondigen trots Uw roem.
Met andere woorden. In de genade die we ontmoeten bij God terwijl we onze fouten gewoon toegeven, verschuift onze focus van ons eigen hart naar het Vaderhart van God. Daar worden we zelf niet kleiner van, maar God juist groter.
Schuld belijden, zo leert deze psalm ons, verandert niet God, maar ons zelf. Het maakt ons tot mensen die Gods liefde en genade nog beter gaan zien en het helpt ons om in alle nederigheid Zijn wegen te zoeken in ons leven.
Wat een grote God hebben wij!