Psalm 109:1-5 en :21-31
Vals beschuldigd. Het zal je maar overkomen. Soms hoor je erover in het nieuws, ik moet denken aan de Puttense moordzaak uit de jaren ’90 waarbij twee mannen onterecht veroordeeld werden en gevangenisstraf kregen. Ik kan me er niets bij voorstellen hoe dat is. Maar misschien heb je wel eens meegemaakt dat je vals werd beschuldigd. Dat je met alle goede bedoelingen en intenties iets doet of zegt, maar het toch wordt verdraaid en jij in het beklaagdenbankje terecht komt. Dat is waar Psalm 109 over gaat. David wordt vals beschuldigt en in de eerste vijf verzen lezen we hoe hij daar mee om gaat. Vervolgens in de verzen die ik niet las lees je talloze verwensingen voor diegenen die hem vals beschuldigen om uiteindelijk in het laatste gedeelte van de Psalm toch weer bij God uit te komen en het van Hem te verwachten.
Eerst maar eens die eerste vijf verzen. David vraagt God om te spreken en niet langer te zwijgen over zijn situatie. En hij schetst onomwonden hoe de stand van zaken is: ze zijn vijandig, ze bedriegen en liegen, er zijn beschuldigingen en er is haat. Hoe ga je daar mee om? (…) Nou niet. Je kunt hier nauwelijks of misschien wel niet mee omgaan. Het onrecht kan zo ontzettend diep gaan en diep voelen dat je je gewoonweg lamgeslagen voelt.
David probeert het wel. Hij kende de woorden van Jezus om onze vijanden lief te hebben nog niet, maar hij brengt het wel in praktijk: hij bidt voor ze, hij houdt van ze, maar het baat niets. Sterker nog: het lijkt alleen maar erger te worden, vijandschap, kwaad en haat zijn het antwoord wat hij krijgt. Wij zeggen dan ‘stank voor dank’, maar in het geval van onrecht gaat het toch wat dieper. Vals beschuldigd worden veroorzaakt een litteken op je ziel.
En na een heel relaas van 15 verzen lang waarin David zijn tegenstanders van alles toewenst en God voorschrijft hoe Hij moet ingrijpen komt er een keerpunt in vers 21. Maar… ‘Maar U, Heer mijn God, doe voor mij wat tot eer van uw naam is’.
Er lijkt iets te zijn gebeurd. Alsof na het luchten van zijn hart, David nu leeg is en ook zo leeg opnieuw bij God aanklopt. Een soort van ‘aha’ moment waarbij er besef is dat alles wat je een ander toewenst ook niet echt behulpzaam is. Niet behulpzaam voor de relatie, maar zeker ook niet behulpzaam, laat staan heilzaam –helend- voor je eigen hart. David geeft zich over. Niet aan zijn vijanden, maar aan God. ‘U bent goed en trouw, ik ben verzwakt en arm, gewond tot in het diepste van mijn hart’. En zoals kenmerkend is voor de Psalmen wordt beeldend de gemoedstoestand van David beschreven: ‘slappe knieën, vermagerd, een schaduw die verdwijnt, een sprinkhaan die wordt afgeschud’.
Help mij Heer.
De weg uit het web van onterechte beschuldiging die in deze Psalm naar voren komt is de weg van overgave. Hoe tegengesteld dit ook mag voelen. David laat ons zien dat het niet helpt om per sé je eigen gelijk te halen. Of om het recht in eigen handen te nemen. Nee, de uitweg vinden we in volledige overgave aan God. Hoe moeilijk ook. Hoe pijnlijk ook.
Voor de goede orde: overgave betekent niet dat je jezelf als voetveeg moet laten gebruiken. Overgave betekent ook niet dat je niets waard bent of jezelf maar steeds moet wegcijferen. Overgave betekent zelfs niet dat je de diepste verwensingen voor je vijand moet inslikken. David gooit het er allemaal uit. Niet bij zijn vijanden, maar bij God. Overgave betekent dat je weet dat je ware identiteit in God te vinden is en alles, maar dan ook werkelijk alles, veilig is bij Hem. Het is de moeilijkste weg om te gaan, maar uiteindelijk is het wel de weg van heling en herstel.